Terwijl Zimbabwe zich opmaakt voor de omstreden presidentsverkiezingen op 27 juni, vinden de miljoenen gevluchte Zimbabwanen in buurland Zuid-Afrika zichzelf opnieuw in de vuurlinie. Xenofobia, of ‘vreemdelingenhaat’, heeft er de afgelopen maand het leven van zeker 60 mensen geëist en dat van tienduizenden opnieuw op de kop gezet. In Soetwater, een recreatiegebied op het Kaapse schiereiland, zitten ruim 3000 mensen in een kamp te wachten op wat komen gaat. Onder hen zo’n vierhonderd Zimbabwanen. Butshwa ging kijken bij haar landgenoten om te zien hoe ze kan helpen.
De zuidelijke Kaap staat bekend om zijn schoonheid. Miljoenen toeristen vinden er ieder jaar hun weg, zich vergapend aan de blauwe zee, waanzinnig mooie vergezichten, de kneuterige havenplaatsjes en imposante bergen. Het is dan ook geen omgeving voor een vluchtelingenkamp. En toch heeft het schiereiland er eentje, sinds eind mei. Ironisch genoeg gevestigd op het terrein van een recreatiecentrum vlak aan zee.
“Hm, wat kijken jullie serieus!” zegt de jongeman uit Zimbabwe als hij ons ziet staan bij de ingang van het kamp. “Kijk naar ons”, vervolgt hij terwijl hij zijn vriend een por geeft. “Wij zijn hartstikke vrolijk”. Om er vervolgens na een laatste grijns aan toe te voegen: “Maar wat kunnen we anders?” Wijzend op de emmer water die ze bij zich hebben, vraagt hij dan of hij onze auto kan wassen.
Butshwa (38), als docente verbonden aan een internationale zendingsorganisatie, realiseert zich dat ze ook in het Soetwater-kamp had kunnen zitten. En hoewel het in haar woonplaats Muizenberg rustig is gebleven, bekent ze dat ze wel momenten heeft dat ze bang is. Zo heeft ze de afgelopen weken de trein gemeden: “Er gingen geruchten dat mensen van de trein gegooid werden”. Maar zoals met 90 procent van de geruchten die deze dagen de ronde doen, ze blijken weinig hout te snijden.
Geruchten worden vooral gevoed in de kampen waar duizenden mensen hun tijd verdrijven met praten en het vertellen van verhalen. Ongeveer de enige verbinding met de buitenwereld vormen de mobiele telefoons. Die worden dan ook fanatiek opgeladen bij ieder elektriciteitspunt wat er maar op het terrein te vinden is. Zo nodig doen de eigenaren een beroep op de medewerkers bij de tent waar moeders met babies worden geholpen en waar constant heet water nodig is.
Verder komt nieuws het kamp dat ver van de bewoonde wereld afligt, vooral binnen via bezoekers. Op het pad op weg naar het Somalische gedeelte van het kampement komen twee mannen ons tegemoet met het regionale dagblad, de Cape Times, tussen zich in. Ze zijn verdiept in een artikel op de voorpagina waarin verslag wordt gedaan van de protestmars van voornamelijk Somaliërs die de dag ervoor in Kaapstad werd gehouden.
Na zich gemeld te hebben als vrijwilliger kan Butshwa direct aan de slag met het besmeren van honderden boterhammen die dienen als ontbijt voor de kampbewoners. In tegenstelling tot de vrouwen en kinderen die het ontbijt in hun tenten bezorgd krijgen, staan de mannen in een lange rij bij de ingang van de voedseltent te wachten tot de ‘catering’ op gang komt.
De frustratie van het afhankelijk zijn, is duidelijk van de gezichten af te lezen en hangt als een deken van spanning over het terrein. Veel immigranten hadden een baan in de bouw, het restaurantwezen of in de beveiliging, en zijn nu terug bij af. Het kamp ligt te ver bij de bewoonde wereld vandaan om te kunnen blijven werken. Bovendien zijn sommigen van hen ook op de werkplaats bedreigd.
Daarbij komt dat de meesten met hun werk ook familie in hun oorspronkelijke land onderhouden. Het idee dat ze niets kunnen doen terwijl hun familie aan de andere kant hongerlijdt, is haast niet te verteren.
De Zuidafrikaanse regering wil dat de mensen terugkeren naar de communities waar ze vandaan komen. Re-integratie is het toverwoord. Maar voor veel mensen in het kamp is dat geen optie. Ze willen met behulp van de Verenigde Naties een andere en veiligere plek en als het niet anders kan, op het vliegtuig terug naar eigen land. Vooral de Somaliërs willen terug naar huis. De afgelopen jaren is met name deze groep meerdere malen slachtoffer geweest van xenofobisch-aandoend geweld en ze voelen zich allang niet veilig meer. Sadaq, een Somalische zakenman die zijn winkeltje in de township Philippi in de handen van plunderaars moest achterlaten, zegt: “Als we moeten sterven dan maar liever doodgaan in ons eigen land.” Thuis is familie, zijn er vrienden en weten ze tegen wie ze vechten. In Zuid-Afrika weten ze dat niet.
Als Butshwa klaar is met de boterhammen, helpt ze met het uitzoeken en organiseren van de stapels kleding die zijn binnengekomen. Ze krijgt het verzoek om enkele babykleertjes te brengen naar de moeders van twee pasgeboren baby’s en ze gaat op zoek. In de kampen gaat het leven tenslotte gewoon door...
Uiteindelijk belandt de Zimbabwaanse aan het voeteneind van het matras van een landgenote. Tendai (niet haar echte naam) is een 26-jarige jonge vrouw met een vriendelijk en open gezicht, omlijst door lange dunne vlechtjes. Vorig jaar is ze Zimbabwe ontvlucht en belandde uiteindelijk in een van de townships rond Kaapstad. Toen de rellen begonnen, heeft ze nog geprobeerd een andere plek te vinden om te wonen, maar ook daar wist een groepje twistzieke Xhosa’s haar te vinden. Op 24 mei zette ze voet in het Soetwater-kamp, samen met haar tien maanden oude dochtertje en haar moeder.
Volgens haar is de xenofobia al veel langer aan de gang. Als ze vertelt is haar stem zacht en eentonig, alsof ze het verhaal al tienduizend keer heeft gedaan: “Hiervoor waren er ook al spanningen. Vaak kwamen mensen en schopten tegen onze deur, riepen om geld of om eten. Nu is dat tot een uitbarsting gekomen. Ze willen dat we weggaan. De vrouwen roepen ‘Hamba kwerekwere, hamba (go, foreigner, go)’, en jongeren voegen zich daarbij.”
“Ze denken dat wij alles hebben. Ze vinden dat als ze ons om iets vragen dat we dat dus ook gewoon moeten geven: geld, eten. Ze vinden dat wij hun banen inpikken. Maar de realiteit is dat er werk is, maar dat de mensen gewoon niet willen. Nu is het bijvoorbeeld winter en dan is het donker ’s morgens, en willen ze niet uit bed komen. Bovendien willen ze minstens 150 rand per dag verdienen en nemen geen genoegen met 50 rand, wat voor de immigranten wel genoeg is.”
Ondanks positieve berichten over een groep Zimbabwanen die teruggekeerd zijn naar hun shacks in de Masiphumelele township wil Tendai er niet aan: “Ik kan niet terug naar mijn huis daar. Ze zeggen dat het veilig is, maar dat geloof ik niet.”
Terug naar Zimbabwe is echter ook uitgesloten.Veel van hun landgenoten zijn daarom uitgeweken naar buurland Zambia. “We zitten tussen twee vuren in” zegt Tendai vertwijfelt. “Thuis worden we geslagen en hier worden we mishandeld.”
Butshwa zegt dat ze meevoelt met Tendai, met ‘haar’ mensen: “Ik kan me indenken wat ze moeten doormaken. Ik weet dat ze thuis in Zim niet veilig zullen zijn, maar tegelijkertijd is het hier ook niet veilig. Ze zitten er echt tussenin, met vuur brandend aan beide kanten. Mijn hart is verdrietig en ik heb geen oplossing.”
(Bij de foto: een 'straatbeeld' van het Soetwaterkamp. Fotograaf: Martial Dansou)
Zie ook: http://www.isonline.nl/?node_id=63849