Vanmorgen zit ze tegenover me. In de voor haar zo kenmerkende opvallende kleding- en kleurencombinatie; een grijs t-shirt met een door het vele wassen vervaagde print. De korte mouwen veranderen ter hoogte van de ellebogen in het felle geel van het shirt dat ze eronder draagt. Een zwarte wijde broek met blauwe blokjes complementeert het geheel.
Haar gezicht is vertrouwd, ik ken haar al zo lang. Maria is een collega, een vriendin van het eerste uur. Vanaf het moment dat ik voet op Afrikaanse bodem zette, was zij degene die geduldig al mijn vragen aanhoorde en ze zo goed mogelijk probeerde te beantwoorden. Die me probeerde uit te leggen waarom bepaalde dingen zijn zoals ze zijn. Waarom in een organisatie als de onze we geen salaris krijgen en van giften leven, waarom dingen in Afrika zoveel tijd kosten, hoe in de Zulucultuur mannen en vrouwen met elkaar omgaan en nog veel meer.
En vanmorgen zit ze tegenover me. Ze wil duidelijk iets kwijt, moet iets vertellen. En dan begint ze. Terug naar vier jaar geleden. Toen ze een relatie met een man had – een relatie die ze uiteindelijk zelf verbroken heeft. Hoe er dingen waren die ze toen niet begreep, maar die ze nu wel kan verklaren. Puzzelstukjes die twee jaar geleden opeens met donderend geraas op hun plek vielen. Hij wilde immers zo snel mogelijk trouwen. Hij wilde lichamelijk contact. Van haar hoefde dat nog niet zo nodig. Soms had hij wat bloed in zijn mond, maar hij zei dat het niets was. Een vriend die haar bij een andere gelegenheid in bedekte termen liet weten dat hij ongerust was, want het leek wel of deze jongeman ziek was.
Twee jaar na het verbreken van de relatie hoorde Maria dat haar ex-vriend was overleden. Zomaar. Van het ene op andere moment. Een raar verhaal. ‘Hij had waarschijnlijk aids’ gaat het gerucht. Maria kiest het zekere voor het onzekere en laat zich testen. De uitslag laat haar wereld in duigen vallen – in honderdduizend stukjes. Ze is hiv-positief.
Op weg terug naar huis is er iets wat haar ervan weerhoudt om voor de trein te springen, er direct maar een eind aan te maken. Ze heeft een zoon in de tienerleeftijd, ja. Maar meer nog is het God die tot haar spreekt. De hele week, iedere dag, wijst hij haar op een gedeelte in Jesaja. Daaruit put Maria troost en hoop voor de toekomst. Op een wonderlijke manier komt ze bij een hulpverleenster terecht die ook christen is en komt ze, omdat ze kinderen heeft, in aanmerking voor aidsremmende medicijnen.
Ze wil het niet maar als ze na bijna 2 jaar stilzwijgen, praat nemen de emoties het over. Na een eenzame worsteling van 2 jaar, staat ze zichzelf dan toe het eindelijk vertellen.
Ik kan niet anders dan alleen maar luisteren. De oneerlijkheid van de situatie treft me diep. Niet alleen het verraderlijke van de ziekte, maar ook de eenzaamheid die mijn vriendin uitstraalt. Aids is in Afrika nog steeds een onderwerp dat gepaard gaat met stigmatisering en angst. De gekste verhalen doen de ronde over hoe je het kunt krijgen (naar iemand met aids kijken is voldoende) of hoe je het juist weer kwijt kunt raken (seks met een jonge maagd is het beste medicijn. En een douche direct na de geslachtsdaad biedt goede garantie dat je van het virus gevrijwaard blijft...).
In sommige delen van Afrika treft mensen met het hiv-virus hetzelfde lot als de vroegere melaatsen: Ze worden uit families en gemeenschappen verbannen. Genegeerd.
Het moeilijkste rond aids is, behalve dat het ongeneeslijk is, misschien nog wel dat het onbespreekbaar is. Want wie in Afrika over aids praat, kan niet heen om onderwerpen als seks en de verhouding man-vrouw. En dat zijn hele gevoelige onderwerpen, vooral voor het mannelijke deel van het continent.
Sunday, July 1, 2007
Subscribe to:
Posts (Atom)